De houding van een persoon ten opzichte van de dood kan zeer dubbelzinnig zijn. Mensen ervaren vaak tegelijkertijd angst en hoop op een tweede geboorte. Filosofen hebben altijd geprobeerd het fenomeen van de dood in deze richtingen te bestuderen en zijn daarin behoorlijk succesvol geweest.
Zelfs oude filosofen dachten vaak na over de aard van de dood. Ze twijfelden er niet aan dat het menselijk lichaam sterfelijk is. Maar wat er na de dood met de ziel gebeurt, is altijd een mysterie gebleven voor de oude filosofen.
Volgelingen van de grote Plato probeerden om twee hoofdredenen bewijs te vinden van sterfelijkheid of onsterfelijkheid van de ziel. Ze gingen ervan uit dat de ziel voor altijd bestaat, of dat bewustzijn een herinnering is aan levenservaringen. Wat de volgelingen van Aristoteles betreft, zij geloofden in het goddelijke principe van de wereld. Interessant genoeg hadden de cynici een grote minachting voor het fenomeen dood. Ze zouden zelfs zelfmoord kunnen plegen om de harmonie in de wereld niet te verstoren.
Romeinse en Griekse filosofen verheerlijkten de dood in al zijn vormen. Ze gingen ervan uit dat de beste dood de dood is van een keizer of een held die zichzelf met zijn borst op een zwaard werpt. Maar de christelijke filosofie daarentegen heeft altijd geprobeerd het leven tegen de dood te stellen. Voor christenen moest de angst voor de dood geuit worden met afschuw over Gods oordeel.
In de Middeleeuwen werd de angst voor de wereld van de doden vermengd met de angst voor de dood. Dus de gruwel van het hiernamaals in middeleeuws Europa was erg groot. Maar in de zeventiende eeuw was deze angst enigszins afgestompt. Met behulp van wiskundige argumenten bewezen filosofen dat er een God is die veel goeds heeft gedaan voor mensen en niet in staat is de mensheid kwaad te doen.
De filosofen van de Verlichting zagen de dood niet als een vergelding voor aardse zonden. Ze gingen ervan uit dat de dood en de helse kwelling niet gevreesd moesten worden. En pas in de negentiende eeuw kon Schopenhauer het probleem van de 'waarheid van de dood' formuleren. Ik moet zeggen dat zijn visie de Europese ideeën over de dood radicaal veranderde. Hij verklaarde het leven zelf als de ware belichaming van onwaarheid. Maar voor de filosoof F. Nietzsche werd de dood een echte katalysator voor actie, die een persoon ertoe aanzette al zijn vitale krachten te belasten. L. Shestov noemde de filosofie zelf een voorbereiding op de dood, waarbij hij de beroemde Plato aanhaalde.
Het is bekend dat de filosofische scholen van de twintigste eeuw de dood vereenzelvigden met het begrip tijd. Vanuit het gezichtspunt van filosofen was de mens alleen sterfelijk voor een externe waarnemer, maar niet voor zichzelf. Dit eenvoudige idee wordt nu bevestigd door het principe van relativisme, dat kenmerkend is voor het moderne filosofische en wetenschappelijke denken.