Materie, met andere woorden, substantie, is een van de fundamenten van het zijn; geest, of bewustzijn, is er tegengesteld aan. Het begrip van de fundamenten van materie is enigszins anders, afhankelijk van of het wordt bekeken in de context van idealisme of materialisme.
Materie in de filosofie
Het woord materie komt van het Latijnse materia, wat zich vertaalt als "substantie". Deze term betekent fysieke substantie, dat wil zeggen, alles zijn dat in de wereld aanwezig is en daarin bestaat in directe belichaming. We kunnen zeggen dat materie in de traditionele zin alles is dat kan worden gezien en aangeraakt.
In de filosofie wordt de werkelijkheid meestal verdeeld in subjectief en objectief. In het materialisme is de subjectieve realiteit bewustzijn en is de objectieve realiteit materie. Het is de materie (zoals alles wat bestaat) die het bewustzijn bepaalt, het is primair, omdat het onafhankelijk van bewustzijn of geest bestaat. Bewustzijn is een product van materie, het vertrouwt erop, maar het kan niet bestaan zonder.
In het idealisme is het tegenovergestelde waar, bewustzijn is een objectieve realiteit en materie is subjectief. Geest, of bewustzijn, is primair, het is geest die materie schept, en de objectieve werkelijkheid zelf hangt af van bewustzijn. Met andere woorden, alles wat bestaat wordt bepaald door geest, bewustzijn of gedachten.
Het belangrijkste verschil tussen idealisme en materialisme ligt precies in dit moment. Zonder dit verschil te begrijpen, is het vrij moeilijk om de rol van materie, als de basis van het zijn, in een filosofisch begrip te begrijpen. Soms betekent materie ook alles wat bestaat, in zekere zin zowel geest als materie generaliserend. Dit is een fundamentele term.
Geschiedenis van het begrijpen van materie
De oude Grieken waren de eersten die het begrip materie introduceerden. Democritus en Leucippus stelden bijvoorbeeld dat de hele wereld uit deeltjes bestaat (atomisme), en deze deeltjes zijn materie. Plato introduceerde het concept van materie om het tegenover de wereld van ideeën te plaatsen. Aristoteles geloofde dat materie eeuwig is, het bestaat objectief en onafhankelijk van wat dan ook.
In de Middeleeuwen ontwikkelde zich voornamelijk religieuze filosofie, daarom werd materie beschouwd vanuit het standpunt van correlatie met religieuze dogma's, in de context van het christendom.
Latere filosofen probeerden materie te onderzoeken, waarbij ze de eigenschappen ervan benadrukten. Hobbes schreef bijvoorbeeld dat de substantie wordt gekenmerkt door uitbreiding. Hij verdeelde ook materie in primaire en secundaire materie, en de eerste materie is over het algemeen alles wat het universum vult, een soort universum. En de tweede is wat beschikbaar is voor directe waarneming.
Er waren ook mensen die de zaak over het algemeen ontkenden. Deze omvatten George Berkeley. Hij schreef dat de waarneming van materie alleen gebaseerd is op het feit dat de subjectieve geest ideeën als materieel waarneemt. Materie, zoals hij betoogde, bestaat helemaal niet.
Tijdens de Verlichting begon men de materie te bekijken vanuit het gezichtspunt van de verbazingwekkende diversiteit van de wereld. Diderot schreef dat materie alleen in zijn diversiteit bestaat, als het er niet was, zou er geen materie zijn.
De vooruitgang van de wetenschap en de studie van fenomenen die niet met de ogen kunnen worden gezien, dreven mensen tot het idee dat het idealisme zegeviert. Kant bracht orde in deze verwarring door onderscheid te maken tussen logische en fysieke materie. Tegelijkertijd was hij een dualist, dat wil zeggen, hij erkende tegelijkertijd het bestaan van materie en geest.